donderdag 23 april 2009

Hechting

Achtergrondinformatie over Hechting

Hier enige aanvullende informatie over het begrip Hechting.

Veilige hechting
Voor elk kind in de eerste levensfase is het kunnen aangaan van een gehechtheidrelatie een van de belangrijkste opgaven. Een veilige hechting kan ontstaan als het kind op zijn vaste verzorgers kan rekenen en dat deze aanwezig zijn als het kind hen nodig heeft. Een kind voelt zich op zijn gemak in aanwezigheid van ouders of vaste verzorgers, durft op onderzoek uit te gaan en te gaan spelen en zal troost en bescherming zoeken bij de vaste verzorgers als het zich bedreigd of alleen gelaten voelt. Vanuit deze basis kan het een sterk 'ik' ontwikkelen. Veilig gehechte kinderen ontwikkelen zich beter dan onveilig gehechte kinderen, ze durven de wereld te gaan verkennen, kunnen prettig met leeftijdsgenootjes en volwassenen omgaan en durven hun emoties en angsten te tonen in situaties waarin ze zich onveilig voelen. Veilig gehechte kinderen ontwikkelen eerder een positief zelfbeeld. Ook voor verdere relaties in het leven is een veilige hechting van groot belang. Wanneer je als kind ervaren hebt dat je op anderen kunt vertrouwen en daardoor zelfvertrouwen hebt kunnen opbouwen, zul je op latere leeftijd gemakkelijker prettige, langdurige relaties kunnen aangaan.
Onveilige hechting
Onveilige hechting ontstaat wanneer het kind niet altijd van zijn verzorgers op aan kan. Te weinig aandacht en zorg in de vroege kinderjaren kunnen de basisveiligheid en het basisvertrouwen van het kind in de weg staan; het zal zich niet veilig kunnen voelen en minder vertrouwen in verzorgers krijgen en zich minder of angstig gaan hechten.

Een onveilige hechting kan op verschillende manieren tot uiting komen:

Klampgedrag: sommige kinderen voelen zich zo onveilig dat ze hun ouders of verzorgers niet durven loslaten uit angst deze te verliezen; ze vertrouwen er niet op dat de ouder weer terug zal komen. Ze maken geen contact met andere kinderen of volwassenen en klampen zich soms letterlijk vast aan ouder of verzorger en lopen deze de hele dag achterna.
Allemansvriendje: andere kinderen gaan alleen maar oppervlakkige contacten aan omdat ze zich onveilig voelen. Ze maken wel gemakkelijk contact met iedereen, maar maken daarin geen onderscheid tussen buurvrouw of ouders; ze kunnen geen intieme relaties aangaan. Deze kinderen durven geen nabijheid te zoeken, zijn niet gewend om getroost of aangehaald te worden en zullen dit ook steeds proberen te vermijden. Ze durven hun gevoel niet te laten zien en sluiten zich hiervoor af door hard te zijn voor zichzelf en hun omgeving. Deze kinderen lijken heel zelfstandig, maar dit is schijnzelfstandigheid gebaseerd op angst.

Veel adoptiekinderen hebben in de eerste maanden of jaren van hun leven te maken gehad met veel verschillende verzorgers, die allemaal andere eisen aan hun stelden of met een onvoorspelbare verzorger die de ene keer wél aanwezig was en aandacht voor het kind had en de andere keer niet. Adoptiekinderen hebben daardoor vaak al meerdere keren geprobeerd zich te hechten aan verzorgers, maar voelden zich steeds weer in de steek gelaten. Eerst door de biologische moeder die niet voor het kind kon zorgen, daarna door verschillende verzorgers in een weeshuis en soms ook nog door een pleegmoeder bij wie het tijdelijk geplaatst werd toen een adoptie geregeld ging worden. Wanneer een kind geen kans heeft gehad om zich goed te hechten aan de verzorger, is het voor het kind heel moeilijk om zich wél goed te gaan hechten aan adoptieouders. De adoptieouders zien er voor het kind vreemd uit, ruiken vreemd, praten raar en doen alles anders dan het kind het gewend was. Vaak wist het kind in het weeshuis op welke manier ze kon krijgen wat ze nodig had (vechten om aandacht/eten/etc.: 'overlevingsgedrag'), terwijl dit gedrag bij adoptieouders ineens niet meer nodig is en niet geaccepteerd wordt. Sommige kinderen zijn niets gewend en voor hen is alles wat er gebeurt na de adoptie nieuw, vreemd en beangstigend. Dit betekent niet dat alle adoptiekinderen onveilig gehecht zijn. Wél is het zo dat voor de meesten geldt dat vanwege hun achtergrond de hechting niet optimaal heeft kunnen verlopen.

Adoptiekinderen die wél veilig gehecht zijn geweest aan hun biologische moeder of aan een verzorger/pleegouder in het land van herkomst, zullen een rouwperiode doormaken in de eerste periode na de overdracht. Dit is een heel logische en gezonde reactie op het verlies dat ze meegemaakt hebben. Ook deze kinderen moeten zich na de adoptie opnieuw gaan hechten, namelijk aan de adoptieouders, maar voor hen zal dat gemakkelijker zijn dan voor de kinderen die zich in het verleden nooit goed hebben kunnen hechten.

Om de hechting goed op gang te brengen zijn een aantal aandachtspunten voor de eerste periode na thuiskomst van belang.

Aandachtspunten na thuiskomst
Uit dit alles blijkt dat adoptiekind en adoptieouders vanaf het moment van overdracht voor een grote taak staan, namelijk het veilig gaan hechten van het kind aan de adoptieouders. Dit is een proces dat veel tijd kost en waarbij adoptieouders én anderen in de omgeving van het kind heel veel kunnen betekenen. Heel concreet betekent dit dat het in de eerste periode na thuiskomst van groot belang is dat de omgeving van adoptieouders en adoptiekind rekening houdt met het volgende:
  • De eerste periode na thuiskomst uit het herkomstland van het kind moet een periode zijn van rust, waarin zowel de ouders als het kind kunnen wennen aan de nieuwe situatie. Het kind moet leren onderscheid te maken tussen wie de ouders zijn en wie de buren, familie, vrienden. Daarom is het belangrijk in de eerste periode geen of weinig bezoek te ontvangen.
  • De adoptieouders moeten laten zien dat zij er voortdurend zijn voor het kind, dat zij degenen zijn waarop het kind altijd kan rekenen, dat zij te vertrouwen zijn en dat het kind zich bij hen veilig mag gaan voelen. Dit is alleen mogelijk door het kind in de eerste periode volledig zelf te verzorgen, alle aandacht en liefde te geven, te troosten, etc. Het is daarom in deze eerste periode beter als anderen het kind niet oppakken, op schoot nemen, eten of iets anders geven (eventuele cadeautjes kunnen via de adoptieouders aan het kind gegeven worden).
  • Anderen moeten dus enige fysieke afstand houden tot het kind. Relaties met anderen dan de ouders moeten rustig aan opgebouwd worden. Dit komt vanzelf nadat eerst een goed begin is gemaakt met het opbouwen van een band met de ouders.
  • Hoe lang dit alles nodig is, is natuurlijk van te voren niet te zeggen;